Deze blog is deze maand ook gepubliceerd op www.duurzaamgebouwd.nl
Ook het kabinet is inmiddels doordrongen van het feit dat we zuinig moeten omgaan met primaire grondstoffen. Die politieke aandacht voor circulair bouwen is een goede zaak.
Afgelopen september presenteerden staatssecretaris Sharon Dijksma van Infrastructuur en Milieu en minister Henk Kamp van Economische Zaken het Rijksbrede programma ‘Nederland Circulair in 2050’. “Voor hergebruik is veel minder energie nodig dan bij het verwerken van nieuwe grondstoffen. Zo wordt het milieu ook ontzien, omdat er minder broeikasgassen worden uitgestoten”, lieten de bewindslieden weten.
Aandacht op het hoogste politieke niveau voor circulair bouwen is een goede zaak. Tegelijkertijd luidt de grote vraag: lukt het ons om de Nederlandse economie inderdaad in ruim 30 jaar om te bouwen naar een circulaire? Op basis van mijn eigen ervaringen met de ontwikkeling van het ‘donorskelet’ – hergebruik van constructieve elementen uit te slopen gebouwen in nieuwe gebouwen – denk ik dat we voor een enorme uitdaging staan. Zo wil het Rijk dat bouw- en sloopafval niet meer als vulmateriaal in de grond-, weg- en waterbouw wordt verwerkt – zoals nu gebeurt – maar op een hoogwaardigere manier. Dat blijkt lastig. Bij de donorskeletaanpak is het moeilijk om de gelijkwaardigheid aan te tonen van constructieve elementen uit te slopen gebouwen, die in nieuwe worden toegepast. Terwijl met goed materiaalonderzoek, de juiste veiligheidsfilosofie bij herberekeningen én goede toetsing op de bouwplaats de constructieve veiligheid wel degelijk gegarandeerd is.
Iedereen is gewend dat tweedehands spullen goedkoper zijn dan nieuwe. Bij gebruikte vloeren, balken en kolommen is dat niet zo. Dat komt als eerst omdat ‘nieuw’ op de Nederlandse markt zeer scherp is geprijsd. Daarnaast kost materiaalonderzoek naar de tweedehands elementen, in combinatie met de noodzakelijke analyses voor de inzet in nieuwbouw, geld. Tweedehands is daarmee nu duurder dan nieuw. Dat tweedehands de milieulast tot 75% reduceert ten opzichte van nieuwe producten, komt nu financieel niet tot uiting. Wil het Rijk inderdaad op grote schaal het hoogwaardig gebruik van bestaand constructiemateriaal stimuleren, dan moet er dus een gelijk speelveld komen. Dat kan, zoals altijd, door zowel belonen als bestraffen. Door de wortel of de stok. Oftewel een financieel voordeel bieden bij hergebruik of een heffing op gebruik van nieuwe constructieve elementen, in welke vorm dan ook.
Nadat we in 2012 de donorskeletaanpak hebben ontwikkeld, liepen we ook tegen veel onbekendheid aan. Dat is inherent aan innovatie. En dus zijn informatie geven en kennisdelen noodzakelijk. Ook is het van belang dat constructeurs al bij het ontwerp de gegevens van de donorelementen hebben. Krijgen ze die pas later, dan moeten ze het constructief ontwerp aanpassen aan de beschikbare elementen. Dat vraagt creativiteit maar ook tijd en kost dus geld.
De discussie over circulair bouwen gaat nu vaak over de toekomst, of wat we over enkele jaren kunnen gaan doen. Die discussie is belangrijk. Maar minstens zo belangrijk is om ons te realiseren dat er ook nu al heel veel kan, veel meer dan vaak wordt gedacht. Eenvoudig is het niet: het vraagt bloed, zweet en tranen, maar het kan wél. Het is hoopvol dat de rijksoverheid met het programma ‘Nederland Circulair in 2050’ daar oog voor heeft én deze ontwikkeling stimuleert.
ir. Pim Peters, IMd Raadgevende Ingenieurs