Probeer niet krampachtig een bestaand gebouw te veranderen, maar laat je leiden door de mogelijkheden en kwaliteiten die het heeft. Dán is hergebruik beter dan nieuwbouw en niet de ‘noodoplossing’ waarvoor het nu vaak wordt gehouden, Dat zeggen ir. Pim Peters en ir. Remko Wiltjer vandaag in Cobouw ter gelegenheid van de opening van het nieuwe IMd-kantoor, een getransformeerde machinefabriek uit 1951 op Rotterdam-Zuid.
Langzaam begint de bouwwereld te wennen aan het idee: nieuwbouw zal steeds vaker plaatsmaken voor hergebruik. Oftewel bestaande gebouwen die een tweede leven krijgen. Soms behouden ze daarbij hun functie, vaak ook krijgen ze een nieuwe. Als dat écht goed gebeurt, is de uiteindelijke kwaliteit hoger dan van nieuwbouw – architectonisch, bijvoorbeeld, stedenbouwkundig, maar ook functioneel, financieel en op het gebied van milieu en duurzaamheid.
Voor succesvol hergebruik moet het gebouw zélf de basis zijn. Dat klinkt logisch, maar vaak gebeurt het niet. Dan wordt er krampachtig geprobeerd om er een programma van eisen in te ‘proppen’. Maar transformatie is een fundamenteel andere opgave dan nieuwbouw. Daar is het vertrekpunt ‘wat willen wij’, bij hergebruik is het ‘wat kan er’. Een gebouw geeft dat zelf aan. Alle partijen in het ontwerpproces moeten zich dat realiseren, maar het geldt zeker voor de constructeur.
Bijna altijd is de constructie leidend. Die bepaalt niet alleen of, en zo ja, hoeveel gewicht er kan worden toegevoegd, maar ook welke delen eventueel kunnen worden verwijderd. Het ‘lezen’ en (her)berekenen van een bestaande draagstructuur is een vak apart. Technisch kan er veel, zo niet alles, maar het moet ook kostenefficiënt. En dat is heel andere koek. Ook daarin moet je – letterlijk en figuurlijk – de kracht van het bestaande gebruiken en niet geforceerd je wil opleggen.
Kostenefficiency is sowieso de rode draad bij hergebruik. De investering die nodig is om een oud gebouw te laten voldoen aan de hedendaagse technische eisen, is vaak groter dan de kosten voor nieuwbouw. Ook dat vraagt dus om een andere blik. Zo was het te kostbaar om de zestig jaar oude Rotterdamse machinefabriek Struycken & Co volledig naar nieuwbouwniveau te tillen. Daarom zijn de nieuwe functies als ‘losse’ units in de hal geplaatst, en is de hal zelf zo veel mogelijk in de oude staat gelaten.
Bij hergebruik moeten architectuur, constructie, functie en budget elkaar versterken. Zo is in dit geval het draagvermogen van de fabriek maximaal benut. Nieuwe onderdelen zijn zo licht geconstrueerd dat ze direct op de bestaande bedrijfsvloer geplaatst konden worden, zonder extra fundering. Andere delen zijn aan de oude kraanbaan opgehangen. Het toevoegen van een nieuwe, zichtbare draagstructuur zou afbreuk hebben gedaan aan het industriële karakter.
Juist het architectonische contrast tussen nieuw en bestaand kan de grote meerwaarde van hergebruik zijn. Het geeft een ruimtelijke spanning die met nieuwbouw niet te benaderen is. Het zorgt ervoor dat gebouwen die al decennialang onderdeel zijn van het stedelijk weefsel, aan kracht winnen en daardoor soms zelfs boven hun oorspronkelijke kwaliteit uitstijgen. In dit geval is de hal een ongeklimatiseerde ‘mega-spouw’ tussen de kantoren en de buitenruimte geworden, met een eigen identiteit.
Hergebruik kan veel vaker dan het nu gebeurt. Het vraagt vooral een scherpe, open blik van ontwerpers en ingenieurs – zij hebben daarvoor de kennis. Maar het vraagt ook om het vermogen om de opdrachtgever ervan te overtuigen dat niet een programma van eisen leidend moet zijn, maar de mogelijkheden van het gebouw. Dan wordt hergebruik véél meer dan de ‘noodoplossing’ waarvoor het nu nog te vaak ten onterechte wordt gehouden.