Opdrachtgevers tuigen ook voor kleine, eenvoudige projecten vaak grote, complexe selectieprocedures op. De kosten die aanbieders daarvoor moeten maken, staan in geen verhouding tot het honorarium, áls ze al betaald krijgen. Maar ook voor opdrachtgevers is die aanpak niet goed, schrijft Rob Stark vandaag in dagblad Cobouw. Hij pleit voor onderscheid naar omvang en complexiteit van het project.
Bij selecties, tenders en competities wordt in vrijwel alle gevallen van véél partijen véél inzet gevraagd voor geen of een zéér lage vergoeding. Soms is het zelfs niet eens zeker dat de winnaar de opdracht uiteindelijk krijgt. Toch is het voor architecten, adviseurs en ingenieurs in de huidige moeilijke markt bijna onmogelijk om zich aan deze praktijk te onttrekken. Maar die is ook nadelig voor opdrachtgevers.
Op het eerste gezicht lijkt het slim om zoveel mogelijk partijen voor zo min mogelijk vergoeding ontwerpen te laten maken. Maar schijn bedriegt: kwantiteit is geen garantie voor kwaliteit. Ga maar na: ontwerpen moeten in heel korte tijd worden gemaakt op basis van vaak zeer onduidelijke, ‘papieren’ informatie. Ook is er niet of nauwelijks gelegenheid voor een open dialoog met de opdrachtgever: juist dat is een voorwaarde voor het maken van slimme ontwerpen.
Veel beter is om bij aanbestedingen onderscheid te maken naar het soort opgave en de complexiteit ervan. Organiseer dus voor een simpele opgave ook een simpele aanbesteding, en voor een complexe een meer uitgebreide. Beperk bij die simpele ook het aantal partijen én de papierwinkel, en betaal een reële vergoeding. Selecteer zó dat met de minste moeite tegen de gunstigste prijs het beste ontwerp naar boven komt.
Als in een aanbesteding het risico en de omvang van het project tot uiting komen, is er voor alle partijen een kwalitatief én financieel voordeel te halen, óók voor de opdrachtgever.
Lees hier de opinie van Rob Stark die vandaag in Cobouw is verschenen