Als het aan minister Blok ligt, gaat de toetsing van bouwplannen in Nederland ingrijpend op de schop. Private partijen zouden de taak van het publieke bouw- en woningtoezicht moeten overnemen, óók wat betreft constructieve veiligheid. Niet doen, schrijven Paul Korthagen en Remko Wiltjer van IMd vandaag in een artikel in Cobouw. Veiligheid is van algemeen belang en dús een publieke taak.
In zijn brief van 27 november 2013 aan de Tweede Kamer is minister Blok helder over waarom het kabinet de private bouwplantoetsing wil invoeren. Ondanks diverse pogingen is het namelijk niet gelukt om de kwaliteit van het publieke toezicht te verbeteren. En de minister verwacht door de stelselwijziging een structurele lastenverlaging voor bedrijven, professionals en burgers van zo’n 300 miljoen euro per jaar.
De beoordeling of een gebouw voldoet aan het Bouwbesluit en “de vereisten van goed en deugdelijk werk” is voortaan niet de taak van het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, maar van private advies- en ingenieursbureaus die de opdrachtgever zelf inschakelt. Een stelsel van certificering moet ervoor zorgen dat deze bureaus die taak naar behoren uitvoeren, óók als het gaat om de constructieve veiligheid. En precies daar wringt de schoen. Veiligheid is een publieke verantwoordelijkheid. Gebruikers en bezoekers van gebouwen kunnen onmogelijk zelf beoordelen of de constructie in orde is. Dat kunnen ze wél als het gaat om bijvoorbeeld het binnenklimaat of de kwaliteit van het hang-en-sluitwerk. Wordt daar niet aan de eisen voldaan, dan zijn de gevolgen ook van een andere orde dan bij een instorting.
Constructieve calamiteiten die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan betekenen inderdaad, zoals de minister stelt, dat de huidige publieke kwaliteitstoets niet optimaal is. Mogelijk heeft de overheid te weinig kennis, te weinig capaciteit of misschien een combinatie van beide. Maar áls dat zo zou zijn, is het dan niet eenvoudiger en goedkoper om dáár iets aan te doen in plaats van een nieuw stelsel op te tuigen? Zo’n nieuw stelsel dat én beter én goedkoper is, dat klinkt te mooi om waar te zijn. En dat is het ook. De minister hoopt een grote kostenpost, de leges die opdrachtgevers nu aan gemeenten betalen, aanzienlijk te verlagen door deze te vervangen door ‘marktconforme’ tarieven. Om te beginnen is het maar de vraag of gemeenten die voor hen zo belangrijke inkomstenbron niet via de achterdeur alsnog zullen proberen binnen te halen.
Maar belangrijker: opdrachtgevers zélf de veiligheid van hun gebouwen laten toetsen door commerciële marktpartijen is vragen om moeilijkheden in een branche waarin de laagste prijs nog altijd het leidende selectiecriterium is. Opdrachtgevers zullen op zoek gaan naar wie het voor het minste geld wil doen, en liefst voor nog minder. Dat verlaagt misschien wel de lastendruk, maar zal de kwaliteit niet ten goede komen. Toetsen kost nu eenmaal geld. Een bijkomend punt is dat de onafhankelijkheid van de toetsende partij in het geding kan komen als deze ook in andere rollen voor dezelfde opdrachtgever werkt.
Private plantoetsing past in het streven van het kabinet om zoveel mogelijk niet-kerntaken naar de markt af te stoten. Dat streven is op zich prima. Maar toetsen of een gebouw niet instort, is nu juist bij uitstek zo’n kerntaak. Áls je al een privaat stelsel zou willen, hou dan in ieder geval die onderdelen erbuiten die levensbedreigende gevolgen kunnen hebben als het misgaat en waarvoor burgers dús met recht en reden op de overheid vertrouwen. Dat betekent overigens niet dat diezelfde overheid alles zelf moet doen. Sommige expertkennis is zelfs alleen bij marktpartijen beschikbaar. Maak daar gebruik van, raadpleeg en koop in, maar zorg er altijd voor dat de eindverantwoordelijkheid voor toetsing van de veiligheid bij de overheid ligt – altijd.
Dit opinie-artikel is op 16 januari 2015 gepubliceerd in Cobouw, dagblad voor de bouw.